Stichting Haarlemse Dichtlijn bevordert de belangstelling voor poëzie in Haarlem en omstreken en biedt dichters een podium.
Op de tweede dinsdag van de maand organiseren we een poëziepodium in Het Verhalenhuis in Haarlem Noord, Van Egmondstraat 7, makkelijk te bereiken vanaf het station met buslijn 3 (10 minuten), 5e halte vanaf het station: Spaarnhovenstraat. Inloop vanaf 19.30 uur, programma van 20.00 tot 22.00 uur. De toegang is gratis maar je moet wel bij Het Verhalenhuis een ticket 'kopen' voor 0 euro om binnen te mogen komen.
Meedoen op het podium van de Haarlemse Dichtlijn, dat kan iedereen. Wie poëzie schrijft en dat wil delen met publiek, is welkom. De Haarlemse Dichtlijn selecteert niet en laat de waardering aan de luisteraar over. Per keer mag je drie gedichten voordragen (maximaal 5 minuten). De grote variatie zorgt ervoor dat elk podium naar meer smaakt! Meld je aan via de mail: podia@haarlemsedichtlijn.nl
Elke avond kunnen we plusminus tien dichters programmeren. Ben je vaker geweest en zijn er veel aanmeldingen, dan geven wij voorrang aan nieuwe mensen. Wachtlijsten hanteren we niet, dus voor een volgende keer moet je je opnieuw aanmelden!
In november komt Maarten Bogaers op ons podium 'ongehoorde liedjes' zingen. Ooit zanger van een veelbelovend bandje in Haarlem, koos hij voor een maatschappelijke carrière buiten de muziek en vond na zijn studie een baan in Amsterdam. Zo'n veertig teksten schreef hij de afgelopen decennia in de trein tussen zijn woonplaats Overveen en Amsterdam (en vice versa). Teksten over dingen die hem bezighouden, over vroeger, later, vriendschap, geldgebrek, bier, blues, geluk en de liefde, altijd de liefde. Daarna pakte hij zijn gitaar weer op en debuteerde in 2019 als singer-songwriter... -veelbelovend singer-songwriter!
Tijdens de zomerse poëziemarathon in café Eijlders te Amsterdam trof ons het gedicht 'Femina' van Seraphina Hassels. Op onze uitnodiging is ze te gast op ons novemberpodium en slingert haar gedicht de carrousel aan. Iedereen is uitgenodigd om met poëzie te antwoorden, associeren of applaudiseren.
De poëziecarrousel is het programmaonderdeel direct na de pauze waaraan jij mee mag doen met een poëtische reactie op het gedicht van dienst.
Laat jij je inspireren? Mail je inzending dan naar website@haarlemsedichtlijn.nl voor plaatsing op deze pagina en kom je gedicht 'live' voordragen voor onze gast.
November
Dit is de oogst van november...
Femina
Wij wachten wij weten
de pijn, het sjaggerijn,
de splijtende koppijn
de krampen tot kotsens toe
onverwacht of eindelijk
maar het komt
De rode zee, Eva’s vloek, code rood
mijn dagen, mijn dingen, rood licht
rode vloed, lid van het rode kruis,
onrein, vloeien, het roosje gaat bloeien,
bloedgrot, au bain marie, rode loop
bloody Monday, de japanse vlag, rode draak,
een bloedlip, dracula’s bruid, shark week, surfing the red tide
Honderd twee en dertig maanden,
elf jaar van een vrouwenleven
onze natuur, wij bloeden
Tot het stopt,
met horten en stoten,
the fuckeble age en het baren voorbij
slapeloos en zwetend de nacht door
veranderend in een snerpend serpent
ontroostbaar om een dood vogeltje
met droge doos, haar op de bovenlip
leeggedronken borsten en broze botten tellen wij vrouwen
onze zegeningen
Wij wachten niet meer, wij weten
hoe korter de snoei, hoe sterker de groei
gestaald door de jaren, zien wij het verschil,
huilend van het lachen omdat alles uiteindelijk naar het zuiden zakt
valt het blad van de mond, verdomd
verlost van de vloek die schoonheid brengt
met haar op de borst vieren wij het stijgend testosteron
van maagd en moeder naar onbeschroomd loeder
dit bloed bruist
ontembaar
onverwoestbaar
uitmondend in uiteindelijk
alleen
zichzelf
“You know nothing”
Ik weet het, zie het
ik voel met je mee
bewonder je kracht
zou niet met je willen ruilen
benijd je niet om de
geboortegolven
stormend door je lijf
Ik wil dat je mij
bij de hand neemt
dat jij mij leidt
in tederheid
de voorwaarden stelt
voor dit samenzijn
mij uitnodigt
om samen te smelten
Je naam, Ygritte
wil ik uitspreken
als een dichter die
het lied van vuur en ijs
zingt in één ademteug
en dat proeven mag
op zijn tong
Maar
‘ik snap het niet’
zeg jij
Gekraakt
Verkeer allengs meer in seniorkringen
wat vroeger vanzelf ging, gaat steeds minder vlug
heb steeds meer de tijd, maar die gaat nu dringen
het piept en het kraakt, maar nog niet op mijn rug.
Ik leg nog een kaartje, het hoogstaande bridge
maar hoor soms mijn maat, venijnig subtiel
wat jij zojuist deed, was niet bepaald spits, eh
ik weet wat hij denkt: oerstom, infantiel.
Ik lees soms nog boeken, maar geen dikke pillen
de draad van verhalen: een warrige knoop
geen zitvlees daarbij, te magere billen
en rugpijn en koppijn daarna op de koop.
En donderdag zing ik, niet solo maar samen
het koor heeft als regel: het lied uit het hoofd
men laat mij dus wekelijks roodkakig schamen
en heeft mij van stiekeme spiekbrief beroofd.
Ook schrijf ik, althans, ik rijg meters letters
liefst keurig gerangschikt, in maat en in klank
behang mij met snoeren, ik ken weinig vetters
en smacht dan naar weerwoord, een uiting van dank.
Maar zie steeds meer ruggen, meewarige blikken
mijn dichterlijk ego: al jaren gekraakt.
En alles wat ik nog zo talig wil tikken
wordt dan bij voorbaat voorgoed afgemaakt.
Met de ogen open, de armen onder het hoofd ligt hij naast
haar, de vrouw met wie hij zou kunnen samenvallen, haar toebehoren, zij hem
vastpakt met de vrijheid waarover zij beschikt, haar ogen gesloten.
Alles in het bed waarin, vanuit de overkant van de haven,
de haven met het koude grijze water, geluid aanwaait, geluid van veel,
stemgeluid dat de voile wegtrekt en het kind binnenlaat, het kind zonder
evenbeeld, het kind zonder geur, het kind dat naar de rand van de brede ruimte
zal rennen.
Geluid van stemmen. Vraag. Antwoord. Dan opnieuw. Opnieuw
vallend hengsel tegen ijzeren emmerrand. Water dat, samengeperst, kreunend door
leidingen kruipt. In de emmer klettert.
Die ochtend ketst, geluid kort tegen de tegelwand echoot.
Slaat tegen de betegelde wand van de diepe binnenplaats. Vermengt gewichtloos
geluid. Geluid dat is ontsnapt. Altijd zo. Geluid van vallende bezems.
Vederlicht geluid.
vrouw
ze houden van jou
zo veel als van vuur
ze willen
woelen in je gloed
vrijen met je vlammen
strelen langs je tongen
dan gaan ze
zingen van je hitte
wroeten in je kolen
poken in je takken
ze voeren je
met liefdesbrieven
met nieuws
uit oude kranten
maar
als je vonken spat
rook braakt
met je liefde
vuur spuugt
verzengt
verbrandt
dan ben je ineens
een takkenwijf
en moet als heks
met gloeiende kolen
op je hoofd
weggejaagd
de kou in
van hun angst
maar ik
ik steek voor jou
mijn hand in het vuur
vrouw
de klank van het woord
is feest op zich
ik zing het zeven
maal zeventig
het warme ouw
o u o vrouw
omdat ik vurig
van je hou
Blijf zingen
Alleen die liefde kunnen wij
elkaar nu geven
die uit ons zelf blijft stromen
diepste bron
ik luister ademloos naar jou
en alle vrouwen
niets anders zou ik willen
terwijl je zingt soms hard soms zacht
verdriet en onmacht
woede en verloren sap
getuig je steeds van liefde
als je aangeboren kracht
mijn hart soms danst soms tuimelt
jouw lied raakt elke cel
mijn lijf mijn ziel omarmen jou
als dauw leeft stilte tussen ons
Masculo
Een vrouw bloedt, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
en een man is een
man in denken en doen
en als hij wat zegt gaat hij het ook doen.
In geval van conflict werpt hij zich in de strijd,
zie hoe hij aanvalt en moordt hoe hij sterft, hoe hij
lijdt.
Als hij sneuvelt is het vaderland dankbaar,
want een held zoals hij is eenvoudig vervangbaar.
Een vrouw bloedt, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
en het kind ligt steeds veilig aan 's moeders borst
wordt gekoesterd, geknuffeld en lest er z'n dorst
buiten 't gedrag en gedoe van al die kerels
vormt de vrouw voor het kind steeds de spil van de wereld.
Een vrouw bloedt, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
en de bankdirecteur deed dit jaar weer z'n best
en heeft uit de crisis toch een bonus geperst
al is zijn gedrag moreel niet zo gangbaar
ergens weet hij heel goed; ook hij is vervangbaar
Als commodore, admiraal, minimaal als kapitein
denkt de man steeds de heerser der zeeën te zijn
Vrouw en kinderen eerst als het schip dreigt te zinken
en zal de zeeman als eerste verdrinken.
Een vrouw bloedt, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
maar het kind ligt steeds veilig aan 's moeders borst
wordt gekoesterd, geknuffeld en lest er z'n dorst
buiten 't gedrag en gedoe van al die kerels
vormt de vrouw voor het kind steeds de spil van de
wereld.
Een vrouw bloedt, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
en de man voelt zich heer, maar blijkt steeds de nar
is de koningin bij, dan blijkt hij de dar,
al is hij gespierd, knap en lang maar
hij blijft toch een man; eenvoudig vervangbaar.
Een vrouw bloedt, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
maar heeft een macht groter dan de dood
brengt nieuw leven met de vrucht uit haar schoot
Een man ziet alleen zijn eigen belang maar
is maar een man, steeds eenvoudig vervangbaar.
Een vrouw bloed, draagt, baart, zoogt, voedt, zorgt
maar het kind ligt steeds veilig aan 's moeders borst
wordt gekoesterd, geknuffeld en lest er z'n dorst.
Buiten 't gedrag en gedoe van al die kerels
vormt de vrouw voor het kind steeds de spil van de wereld.
De bloedvlek van de maand
er is ’n bloedvlek in de hoek van de winkelhaak gekropen
en over ’t witte laken uitgelopen
vlek, helaas ons
samenzijn is van korte duur we gaan de was in, jij verdwijnt
mij niet gezien haak, ik blijf, ik blijf hier
ik wil groots en meeslepend ik wil leven
dit ben ik, dit kort bestaan dit even
ik ben van wijn- tot donkerrood, ik ben van warm begin
tot in de kouwe dood
ik kom ik ga van ’t ene bed naar ’t andere
maagdenbed, huwelijksbed, kraambed
toch wel vlek, toch wel, jij verdwijnt, met iedere
wasbeurt meer zul je vervagen
zullen je blozende randen verbleken, ík blijf, ík blijf
híer
dit laken is de grond van mijn bestaan
ach haak, jij dichtgenaaide scheur jij kwam tot leven met
ophef
roering en bombarie, daarna rap in de plooi gelegd werd
jou
door naald en draad elk ándere vorm ontzegd
mij, mij krijgen ze niet in ’t gareel ík ben niet enkel
ík ben veel
ik ben van wijn- tot donkerrood, ik ben van warm begin
tot in de kouwe dood
ik kom ik ga van ’t ene bed naar ’t andere
maagdenbed, huwelijksbed, kraambed
luister opgelapte scheur ’t vloeit, ’t warme vloeit in
mij en samen met dit onstuitbaar
vloeien zal ik in Groot Stromen stromen overgaan
ook keer ik weerom bij elke nieuwe omloop van de maan
als druppel uit bloedrode oceaan, dan spring ik op. bij
’t openslaan
van ‘t maagdelijk laken en breng van schaam en schrik
’n blos op ronde meisjeskaken en vrolijk horen ze me
roepen
hier ben ik, hier ben ik dan
ik ben van wijn-tot donkerrood, ik ben van warm begin tot
in de kouwe dood
ik kom ik ga van ’t ene bed naar ’t andere
maagdenbed, huwelijksbed, kraambed.
in een huis met zeven vrouwen, zes zussen
en de moeder was ik de niet-wetende
het wezen dat in het verhaal geen plek had
er werd niet gesproken, want iedereen wist,
had het liever ook gemist maar vond toch trots
in het zonder klagen dragen, negeerde
mijn vragende blik, zag mij als de lieve
onschuld en gunde mij het pijnvrij leven
dat ik anders was snapte ik niet, wilde
ik niet weten, dat deuren gesloten bleven,
ik niet mee mocht spelen, altijd stil moest zijn,
me zat te vervelen, het maakte mij schuldig
want altijd weer die woorden, het valt niet uit
te leggen, je zult het nooit begrijpen, nu
even niet, laat me los, geef me de ruimte
soms dacht ik dat ik het begreep, tegen beter
weten in, maar heb ik het ooit geweten